@HOME  
Dimension 68 – mei 2023

“Honger naar maatschappelijke verbreding van het beroep”

Dimitri Minten, Tim Vekemans & Bob Van Abbenyen (RE-ST)

Terwijl de meeste architectenbureaus pronken met realisaties, liet RE-ST zich de voorbije jaren vooral opmerken door opiniestukken en publicaties waarin de bijna vraatzuchtige Vlaamse bouwwoede op weergaloze wijze wordt aangekaart. Vanuit de voormalige tabaksfabriek in de Antwerpse Stuivenbergwijk waar het architectuur- en onderzoeksatelier gevestigd is, klinken dan ook vooral kritische vragen over open ruimte, duurzaamheid en de rol van de architect.

RE-ST werd in 2010 geboren uit een uitdrukkelijke zoektocht naar maatschappelijke betekenis. Negen maanden lang hadden collega’s Dimitri Minten en Tim Vekemans samen gereflecteerd over het bestaansrecht van architecten alvorens ze hun eigen architectuur- en onderzoeksatelier oprichtten. “We liepen allebei aan tegen de klassieke architectuurproductie”, vertelt Vekemans. “De schijnbare vanzelfsprekendheid waarmee architecten op een opdrachtgever met geld en een perceel wachten, om vervolgens gewoon de vraag tot uitvoering te brengen, stootte ons tegen de borst. We wilden niet van project naar project lopen; wel van vraag naar vraag.”

Ook Bob Van Abbenyen, sinds 2018 de derde vennoot van RE-ST, stelde zich vragen bij de status quo. “Je rolt snel in een systeem zonder maatschappelijke reden. Er heerst een economische logica. We bouwen steeds grotere projecten omdat die meer opbrengen, maar stellen ons maar weinig vragen bij de daadwerkelijke behoefte. Heel vaak is het een investeringsdrang die de architecturale productie dicteert. Dat klopte voor mij niet.” “Toen Bob in 2015 kwam solliciteren en zei dat hij niet wist of hij nog architect wilde zijn, hebben we hem onmiddellijk een stoel aangeboden”, lacht Vekemans. “Twijfel is noodzakelijk. Je moet jezelf als architect altijd in vraag blijven stellen.”

Ruimteneutraal bouwen

De woorden van Vekemans refereren niet toevallig naar die van Luc Deleu. Net als Deleu en Geert Bekaert vindt RE-ST het de primaire taak van de architect om maatschappelijke behoeftes te herkennen en benoemen. “Pas in laatste instantie gaat het om het ruimtelijk beantwoorden van die behoeftes”, benadrukt Minten. “Maar hoeft dat daarom per definitie een nieuw gebouw te zijn? Kan je de behoefte niet onderbrengen in het bestaande patrimonium? Kan je ze beperken of zelfs volledig elimineren? Er zijn heel wat andere mogelijkheden dan enkel maar te bouwen.” Vekemans: “Met ‘De Laatste Steen van België’ hield Luc Deleu in 1979 al een pleidooi tegen het nodeloze bouwen, maar sindsdien hebben we daar collectief toch mooi onze middelvinger naar uitgestoken. Zelfs in de financiële en wereldwijde vastgoedcrisis bleven we in België gretig voortbouwen. Dat vonden we treffend. Het heeft ons geremd in onze bouwlust en ertoe aangezet om het opnieuw te agenderen.”

Dat agenderen gebeurde in de eerste plaats in een reeks scherpe opiniestukken en de onderzoeksprojecten ‘De winst van het niet-bouwen’ en ‘Zwerfruimte’. Het eerste zoekt naar een alternatief, doch financieel winstgevend, ruimtelijk ontwikkelingsmodel waarbij behoeften volledig binnen het bestaande patrimonium ingevuld worden en definieert daartoe onder meer tien tactieken van het niet-bouwen. Het tweede legt de vinger op de onderbenutte mogelijkheden van het reeds bebouwde en roept op om deze ‘zwerfruimte’ in kaart te brengen en te activeren. Het portfolio van RE-ST bouwt daarop verder en illustreert onder meer het potentieel van renovatie, herbestemming, sloop en wederopbouw. Bij de restauratie van het Klein Seminarie in Hoogstraten, bijvoorbeeld, een samenwerking met BAUKUH, werd als alternatief voor een nieuwbouw bewust naar mogelijkheden binnen en een optimale invulling van de bestaande bebouwing gezocht.

Geprofessionaliseerde speeltuin

Hoewel Minten en Vekemans als zaakvoerders van een jong bureau de noodzaak van ontwerp- en bouwopdrachten wel inzagen – “het was het enige waarvoor we op dat moment betaald werden”, aldus Vekemans -, wilden ze zich er van meet af aan voor behoeden om in de economische bouwlogica te verglijden. Naast een doordachte deelname aan net die architectuurwedstrijden waarin ze een maatschappelijke meerwaarde konden bieden, zijn twee beslissingen daarin doorslaggevend geweest: de keuze voor een klein team enerzijds en de structurele verankering van het onderzoek anderzijds.

Vekemans: “Hoewel we initieel natuurlijk maar met twee waren, hebben we ons altijd voorgenomen om ons team tot maximaal elf personen te beperken. We vinden het belangrijk om in een horizontale structuur te kunnen werken; we willen geen gestroomlijnd productiebedrijf zijn met gespecialiseerde afdelingen. Naarmate het team groeide en er elk jaar een nieuwe medewerker bijkwam, hebben we op een gegeven moment toch de teller van vijftien behaald, maar we merkten snel dat dat niet meer werkte. De horizontale structuur sputterde, waarop we weer gedownsized hebben. Uiteraard is het gevolg dat we niet alle aspecten van het beroep kunnen afdekken, maar daarvoor gaan we met plezier samenwerkingen aan met andere bureaus.”

“Een ander voornemen was om steeds 10% van onze tijd als ‘speeltuin’ in te richten. Dat was tijd die we zouden investeren in denkoefeningen over architectuur, de toekomst van het beroep, enzovoort. Niet alleen zijn we erin geslaagd om die 10% aan te houden; het is volledig uit de hand gelopen. Vandaag spenderen we zowat de helft van onze tijd aan studie-opdrachten en onderzoek.” Helemaal opvallend is dat daar tegenover inmiddels ook een gelijkwaardige opbrengst staat. Van Abbenyen: “In eerste instantie werd speelruimte gecreëerd door in de bouwprojecten zo efficiënt mogelijk te werk te gaan. De tijd die je daarmee won, kon je aanwenden om te investeren in onderzoek en dus ons ontwerpend vermogen. De voorbije jaren hebben we dat echter enorm geprofessionaliseerd. Enerzijds hebben we dankzij tijdsregistratie een beter zicht gekregen op hoeveel tijd er voor een bepaald onderzoek precies nodig is, anderzijds hebben we dat allemaal in nieuwe dienstverlening vertaald. Daardoor halen we nu ook effectief 50% van onze omzet uit haalbaarheidsstudies, toekomstvisies en andere onderzoeksactiviteiten.”

“In een poging onze relevantie te herontdekken zijn we op zoek gegaan naar de verbreding”, legt Minten uit. “In de huidige bouweconomie staat het beroep van de architect alsmaar meer onder druk. Er is een enorme concurrentie, de taken en verantwoordelijkheden zijn verdubbeld en het ereloon is gehalveerd. Daarom verkennen we nieuwe horizonten over wat we nog allemaal kunnen doen, zonder dat het per definitie tot een bouwproject hoeft te leiden. Er zijn zoveel ruimtelijke vraagstukken in de levensloop van een gebouw of behoefte waar je als architect een meerwaarde in kunt betekenen en die je in een dienstverlening en bijbehorende vergoeding kan vertalen.”

Vekemans verwijst hiervoor naar de gebruiksscan. “De gebruiksscan is een methodiek waarmee we het gebruik van een bepaald gebouw nauwgezet in kaart brengen. Dat is iets heel pragmatisch, data verzamelen, en op het eerste zicht lijkt dat misschien niets voor architecten, maar uiteindelijk heb je die data wel nodig om opportuniteiten te zien en nuttige lijnen te trekken.” Ook opdrachtgevers zien daar steeds meer het nut van in. Na een eerste toepassing op het Ensorinstituut in Oostende, kreeg RE-ST van het GO! de vraag om het ook op andere grote schoolsites toe te passen.

Op zoek naar systeemfouten

Dat de onderzoeksactiviteiten sinds de oprichting van RE-ST stelselmatig meer aandacht hebben gekregen, betekent evenwel niet dat ze de productie volledig zullen overschaduwen. Net zoals het onderzoek de praktijk ondersteunt en inspireert, is de praktijk een onmisbaar fundament voor het onderzoek. Minten: “Ten eerste kan je niet niet-bouwen als je niet kan bouwen. Dat is een Siamese tweeling. Om uitspraken te doen in het niet-bouwen, moet je inzicht hebben in het bouwen. Je moet de complexiteit en de techniciteit onder je vel hebben.”

“Ten tweede is een bouwproject voor ons nooit zomaar een bouwproject. We gaan altijd op zoek naar een inhoudelijke, culturele of generieke laag die je naar andere projecten kan doorvertalen. In veel gevallen is het net door met projecten bezig te zijn dat we zaken tegenkomen om te agenderen. In Ekeren hebben we samen met Atelier Kempe Thill bijvoorbeeld twee brutalistische woonschijven in de sociale woonwijk Rozemaai gerenoveerd. Dat is een opdracht die niet alleen heel wat techniciteit vraagt, maar ook vragen oproept over onder meer woonkwaliteit en collectiviteit. Die willen we aankaarten. Rozemaai is immers geen alleenstaand geval. Er zijn talrijke woontorens uit de jaren 60 en 70 die aan renovatie toe zijn. Wat zijn daarbij de systeemfouten en hoe kunnen we een methodiek ontwikkelen om daarmee om te gaan? Technisch weten we misschien wel hoe we zo’n sociale huisvestingswijken, al dan niet geprivatiseerd, moeten renoveren, maar hoe krijgen we dat praktisch voor elkaar?”

“Ik denk dat een generalistische blik daarbij belangrijk is”, zegt Vekemans nog. “Architecten worden nogal gemakkelijk als experten beschouwd, maar wij vinden het net waardevol om een open blik te hanteren. Toen we met ‘Zwerfruimte’ bezig waren, zei mobiliteitsdeskundige Kris Peeters ons bijvoorbeeld dat het begrip ook op het wegennet van toepassing was. Twee weken later schreven we het artikel ‘Waar een wil is, kan een weg weg’ en een jaar later startten we in samenwerking met Trage Wegen vzw en Voorland een systemisch onderzoeksproject naar wegontharding op binnen de Proeftuin Ontharding. Dat is ons in zekere zin overkomen, maar net omdat we zo breed mogelijk in het beroep willen staan hebben we die kans ook aangegrepen. Dat is een blik en een ambitie die door iedereen in ons bureau gedeeld wordt.”

Traagheid

Het palmares van RE-ST leest alvast als een collectie van gelijkaardige sneeuwbaleffecten. Werd er in de beginjaren nog gretig ingetekend op architectuurwedstrijden – in bepaalde periodes is er sprake van wel vijf simultane wedstrijdprocedures – dan heeft RE-ST vandaag stabiliteit gevonden in onder meer diverse raamcontracten, vervolgopdrachten en eigen initiatieven.

Minten: “Het klopt dat bepaalde thema’s ons achtervolgen en dat het één vaak aanleiding geeft tot het ander. Er is het verhaal van ontharding dat leidde tot de oprichting van de vzw Breekijzer, of de opeenvolging van studies en toekomstvisies voor de gemeente Vorselaar. Een reeks herbestemmingsstudies voor kerken, samen met TRANS, Petillon-Ceuppens, dr. Roel de Ridder en Endeavour, en het vlugschrift dat we op basis daarvan publiceerden gaf dan weer aanleiding tot een raamcontract voor de provincie Antwerpen en de opdracht voor een generieke studie over de opmaak van herbestemmingsprofielen. Waarom vertrouwen ze dat aan ons toe? Niet alleen omdat we er veel ervaring mee hebben, wel omdat we op zoek gaan naar de generieke laag en daarop willen verderwerken. En ondertussen laat elk project ons toe om eerdere inzichten terug te koppelen en, indien nodig, bij te stellen.”

“We werken graag lang op iets door”, beaamt Vekemans. “Traagheid, ofwel ‘re-stigheid’, is een deugd. Door lang op een bepaalde onderwerp door te kauwen bouw je expertise op. Dat is ook de reden waarom we ons steeds, zoals bij ‘zwerfruimte’ en het ‘niet-bouwen’, in cycli van zeven jaar op een bepaalde problematiek willen focussen. Voor ons is dat 1 + 3 + 3: het eerste jaar zoeken we op een heel vrije manier onze focus op, om vervolgens drie jaar te zaaien en drie jaar te oogsten. Alsof we elke zeven jaar een doctoraat afleveren. Wat we doen is daarom weliswaar niet altijd even zichtbaar, maar dat betekent niet dat er geen resonantie is. Bekijk het zo: als Jerom in Suske en Wiske op tafel sloeg, dan zag je in eerste instantie niets. Op de volgende pagina zag je een klein barstje, en tien pagina’s verder lag de tafel in gruzelementen op de grond. Zo gaat het ook als je op nieuwe thema’s werkt. Het ebt na.”

Betaalde leertijd

Als RE-ST een praktijk is van continu bijleren, dan is naast het onderzoek ook opleiding structureel in de activiteiten verankerd. Vekemans: “Naarmate de jaren vorderen, merken we dat de leertijd van jonge architecten langer wordt. Dat heeft te maken met de academisering van het onderwijs, maar ook met de verhoogde complexiteit van het beroep en de schaalvergroting van projecten. Kon je vroeger tijdens de stage van twee jaar perfect een volledig project doorlopen, dan gaat er vandaag al snel vijf of zelfs tien jaar over een realisatie. Dat maakt het moeilijk om tijdens je stage voldoende ervaring op te doen.”

Minten: “Om dat op te vangen hebben we de RE-ST Academie opgestart. Dat is een maandelijkse interne bijeenkomst waarbij we ons samen over een bepaald thema buigen, al dan niet onder begeleiding van een externe expert. Dit jaar hebben we besloten om elke maand een werfbezoek in te lassen. Net omdat we minder bouwprojecten hebben, is het immers moeilijk om die werfervaring in de dagelijkse praktijk over te brengen.”

De vennoten blijven ondertussen ook in hun eigen leertijd investeren. Minten: “Via onze engagementen in bijvoorbeeld de gecoro en kwaliteitskamers verplichten we onszelf om samen met andere actoren over ruimtelijke kwaliteit na te denken. We komen in contact met andere stedenbouwkundige projecten, krijgen inzicht in politieke gezichten, enzovoort. Daarnaast geven zowel Tim als ik les aan de UHasselt. Dat is in essentie betaalde leertijd, want lesgeven verplicht je om over bepaalde zaken grondig te reflecteren.” “Natuurlijk doen we in het kader van onze lesopdrachten ook een verwoede poging om een nieuwe generatie architecten met ons gedachtegoed te besmetten”, geeft Vekemans toe. “En dat werkt. Sommige studenten durven toch al hun eigen, weliswaar fictieve, ontwerpopdrachten in vraag te stellen.”

Bouwen en niet-bouwen, onderzoeken, schrijven, lesgeven … allemaal zijn het methodieken die RE-ST hanteert om het architectenberoep maatschappelijk te verbreden, systeemfouten bloot te leggen en misschien ooit onze ruimtelijke obesitas te genezen. “De ambitie nu is om te verdiepen”, besluiten de vennoten. “De fase van het agenderen is wel min of meer voorbij. We willen actie ondernemen. Goede voorbeelden stellen. Tonen wat de mogelijkheden zijn, daar waar de meesten vooral obstakels zien.”