PROJECT IN DE KIJKER
Dimension 66 – november 2022
Musée des Beaux-Arts Charleroi krijgt eindelijk eigen identiteit
De plannen voor het Palais de Congrès mogen dan geklasseerd zijn, met de renovatie van zowel het Palais des Expositions als het Palais des Beaux-Arts, de uitbreiding van de Société Wallonne du Crédit Social, de nieuwe stadsontwikkeling Left Side en, wie weet, zelfs de komst van Legoland, staat er in Charleroi nog steeds heel wat op stapel. Temidden die fel besproken bouw- en architectuurplannen opent met het nieuwe Musée des Beaux-Arts dit najaar echter ook een veel bescheidener project. Al neemt het in de stadsontwikkeling van Charleroi daarom niet noodzakelijk een minderwaardige positie in.
Niet iedereen is zich ervan bewust dat er zich in Charleroi een Musée des Beaux-Arts bevindt. Zelfs onder Carolo’s blijkt het vaak nog een blinde vlek. Tot op heden had het museum, met zijn toch aanzienlijke collectie schilderijen, beeldhouwwerken, grafiek, tekeningen, foto’s, video’s en installaties van kunstenaars die een band hebben met de stad en ruimere omgeving, inclusief enkele werken van René Magritte, immers geen vaste stek. Initieel betrok het de tweede verdieping van het stadhuis; sinds 2007 werden de tentoonstellingen in het Palais des Beaux-Arts georganiseerd.
Omdat het het museum zo aan een duidelijke identiteit ontbrak en de juiste klimatologische omstandigheden voor de conservatie van de werken in het Palais des Beaux-Arts niet langer gegarandeerd konden worden, besloot de stad in 2016 om een architectuurwedstrijd in te richten. Datzelfde jaar werd de opdracht aan Goffart Polomé Architectes gegund.
Dialoog van instituten
Opvallend, zeker gezien de zoektocht naar een eigen identiteit, is dat het museum ook nu geen volledig nieuw onderkomen krijgt, maar net als voorheen zijn intrek neemt in een historisch én gedeeld gebouw. Zoals in de wedstrijdvraag geformuleerd, zijn de tentoonstellingsruimtes, ateliers en kantoren namelijk ondergebracht in de voormalige stallen van de Defeldkazerne aan de Boulevard Pierre Mayence. “Het gebouw dateert van 1887 en is, net als het museum op zich, sterk verweven met de geschiedenis van de stad”, verklaart architect Brice Polomé de keuze van de opdrachtgever. “Van buiten kent elke Carolo het, maar het interieur heeft quasi niemand ooit gezien. Aan de overzijde van de esplanade ligt daarenboven Charleroi Danse, en in de directe nabijheid bevinden zich nog heel wat scholen en universiteiten. Er was dus een mooie opportuniteit om al die zaken met elkaar te verknopen.”
De site evoceert echter ook een veel minder voor de hand liggend spanningsveld. Niet alleen ligt de noordvleugel van de kazerne waarin het museum zich bevindt letterlijk in de schaduw van de opvallende politietoren van Jean Nouvel; in andere delen van de vleugel zijn ook effectief nog politiediensten gehuisvest. “Waar anders dan in Charleroi zou zoiets mogelijk zijn?”, lacht Polomé. “Het spreekt ongetwijfeld voor het surrealisme van deze stad. Maar natuurlijk is het vooral een uitdaging om de wensen van museum en politie met elkaar te verenigen. Dat vergde een heel duidelijke en open communicatie. De nadrukkelijke aanwezigheid van de politietoren kan je dan weer als voor- en als nadeel beschouwen. Enerzijds fungeert de toren als landmark in de stad en kan ze op die manier herkenbaarheid verlenen aan het museum; anderzijds mag het museum niet figuurlijk in de schaduw komen te staan.”
Een noodzakelijke drempel
Om het museum uit zijn politionele context los te trekken en een eigen identiteit te verlenen zette Goffart Polomé Architectes in de eerste plaats in op noties van de ingang en de drempel. “Er wordt wel eens gezegd dat men publieke gebouwen in Charleroi nooit langs de hoofdingang betreedt. Zelfs in het stadhuis wordt gebruikgemaakt van de zij-ingang. Dat wilden we hier heel nadrukkelijk doorbreken. De oorspronkelijke ingang aan de esplanade, vlak naast de ingang van de politietoren, werd daarom vervangen door een nieuwe entree op de kopse gevel. Die bevindt zich meteen op de Boulevard Pierre Mayence en treedt zo in rechtstreekse dialoog met de stad.”
De nieuwe ingang dwong een transformatie van de oorspronkelijk gesloten kopse gevel af. Bestaande ramen werden dichtgemetseld en in de plaats gaat alle aandacht vandaag naar een moderne, sculpturale portiek in zichtbeton. “De betonnen portiek vormt een nieuwe drempel, maar maakt tegelijk een omarmend, verwelkomend gebaar richting stad en bezoeker. Het is een ankerpunt voor de nieuwe functie en identiteit van het gebouw.”
Ook intern is de nieuwe ingang bepalend voor het project. “De oorspronkelijke toegang aan de esplanade, en bijgevolg het vloerniveau van het volledige gelijkvloers, ligt aanzienlijk lager dan het straatniveau. Betreed je de ruimte via de nieuwe ingang, dan kom je met andere woorden ongeveer halverwege de dubbelhoge ruimte toe. Daar voorzagen we dan ook een ruim bordes met een balie en een monumentale trap naar zowel het gelijkvloers als de bovenliggende ruimtes. Die geeft ook van binnenuit definitie aan de ingang, verbindt de twee tentoonstellingsverdiepingen en vormt het startpunt van een logisch museaal parcours.”
Heldere circulatie
In zijn geheel beslaat het Musée des Beaux-Arts drie verdiepingen. De administratieve ruimtes bevinden zich op het hoogste niveau; daaronder wordt de vaste collectie getoond en op het gelijkvloers is er ruimte voor onthaal, museumshop, een klein auditorium en tijdelijke tentoonstellingen.
“Het gelijkvloers bestaat uit twee monumentale ruimtes met dubbelhoge plafonds, bakstenen welfsels en kolommen in arduin. De eerste zaal, waar de nieuwe ingang zich bevindt, is geconcipieerd als een agora. Hoewel er a priori geen tentoonstellingen zullen plaatsvinden, is het wel de plaats waar bezoekers voor het eerst met de collectie zullen kennismaken. De zaal biedt ruimte aan de balie en de museumshop, wanneer nodig kunnen er feesten en congressen georganiseerd worden en er is een mezzanine met plaats voor workshops en ateliers. Bovenal, echter, gaat het hier om ademruimte. Na de openheid van de straat en de vernauwing van de entree, laat de zaal toe om opnieuw tot rust te komen, maakt ze letterlijk en figuurlijk plaats voor decompressie.”
In de tweede monumentale ruimte op het gelijkvloers worden de tijdelijke tentoonstellingen ingericht. Om de schaal en het karakter van de ruimte intact te houden en te eerbiedigen, gebeurt de presentatie van werken op mobiele houten meubels. “Zij werden in functie van de zuilenafstand vormgegeven en kunnen in verschillende constellaties in de ruimte geplaatst worden.”
Op de eerste verdieping, waar de vaste collectie getoond wordt, heerst dan weer een heel andere sfeer. Anders dan in de omvangrijke open tentoonstellingsruimte van beneden, voorzien van een vloerbekleding in granito, gaat het hier om een opeenvolging van verschillende kleinere kamers met parket. Polomé benadrukt twee leidende principes, beide in het teken van een heldere en ondubbelzinnige circulatie: het perspectief en de antichambre. “Hoe minder signalisatie je nodig hebt, hoe beter. De openingen tussen de verschillende kamers werden dan ook zodanig gepositioneerd en vormgegeven – met doorgangen die hoog en smal zijn – om de opeenvolging van en transitie tussen ruimtes te benadrukken. Anderzijds wordt het parcours zowel aan de start als aan het einde door een genereuze open ruimte geaccentueerd. Een ononderbroken portretgalerij leidt de bezoeker vervolgens terug naar zijn startpunt.”
Architecturale benadering van museumtechniek
De portretgalerij dankt haar locatie nochtans niet alleen aan het streven naar een duidelijke rondgang. Ze dient ook een meer technisch doel. “In het project werd de hoogst mogelijke museumklimaatklasse nagestreefd. We hadden weliswaar het voordeel dat Jean Nouvel het gebouw bij een eerdere renovatie al van isolatie, leidingwerk en ventilatiekanalen had voorzien, maar voor de technische installaties en voorzieningen – en bijgevolg het budget – stelde de klimatologische ambities toch significante uitdagingen. Dat wilden we niet alleen technisch, maar ook op een architecturale manier benaderen.”
De inrichting van de portretgalerij langsheen de beglaasde zuidgevel van het gebouw vrijwaart de andere tentoonstellingsruimtes dan ook van oververhitting en andere potentiële problemen. “De tentoonstellingsruimtes op de eerste verdiepingen bevinden zich allemaal aan de noordzijde van het gebouw en ondervinden bijgevolg weinig tot geen hinder van de zon. Bijkomend voorzagen we aan alle ramen in deze kamers bovendien verdiepingshoge gordijnen. Zij filteren niet alleen het licht, maar dragen ook bij aan de akoestiek en voegen een zachtheid en mysterie aan de ruimtes toe.”
Soberheid
Presenteert de nieuwe betonnen portiek van het Musée des Beaux-Arts zich in zeker contrast met het bestaande bakstenen exterieur, dan onthoudt het interieur zich net van al te uitdrukkelijke tegenstellingen. Zowel muren als bakstenen welfsels werden volledig wit geschilderd, de lichtgrijze granito vloerbekleding op het gelijkvloers raakt tegelijk aan het arduin van de kolommen en het wit van de muren en in de tentoonstellingsruimtes boven zorgt de combinatie van hout en parket voor een contemplatieve sfeer. Ventilatiekanalen en andere technieken zijn her en der zichtbaar gelaten, maar blijven discreet.
“Het is een sober project”, geeft Polomé toe. “Onze opzet was tenslotte niet om een oeuvre in een oeuvre te creëren; wel om een neutraal kader te creëren voor de werken. Het architecturale project zit hem wat ons betreft ook niet in een manifeste transformatie van het gebouw, maar veeleer in het blootleggen en benutten van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten. Je kan erover discussiëren of dat nu architecturale of scenografische ingrepen zijn geweest, maar hoe dan ook was het een heel precies werkje om te bepalen welke muren precies geopend en welke gesloten moesten worden, welke elementen we wel of niet moesten blootleggen, waar we eventuele toevoegingen moesten doen. Het gaat om details, maar ook zij hebben uiteindelijk tot een metamorfose van het gebouw geleid.”
Hoe zich dat dan precies moet verhouden tot de ontwikkeling van Charleroi in het algemeen en meer opvallende, of althans spraakmakende, architectuurprojecten zoals de politietoren, Left Side en het Palais des Beaux-Arts in het bijzonder? “Een project als Left Side springt natuurlijk meer in het oog, ook op architecturaal vlak. Het raakt rechtstreeks aan de publieke ruimte, heeft een belangrijke landschappelijke kwaliteit en introduceert een bepaalde levenskwaliteit in de stad. Bij het Musée des Beaux-Arts neemt dat een minder uitgesproken architecturale vorm aan, maar dat betekent niet dat het geen essentiële stedelijke kwaliteiten herbergt. In zijn functie en met zijn collectie etaleert het museum immers de rijke culturele geschiedenis van de stad en draagt het bij aan de opleiding van zijn inwoners en het begrip van de ruimte rond ons en de maatschappij waarin we leven. Zonder architecturale enveloppe kan het die functie simpelweg niet vervullen. Het is met andere woorden dankzij de huidige ingrepen, hoe beperkt of bescheiden ook, dat het museum zich vandaag op die locatie, temidden andere culturele en opleidingsinstituten, kan ontwikkelen en zijn rol in het stedelijk weefsel en geheugen ten volle kan opnemen. Ook dat is een belangrijke architecturale bijdrage aan de stad.”
Projectfiche
- Opdrachtgever: Ville de Charleroi
- Architecten: Goffart Polomé Architectes
- Studiebureau Stabiliteit: Piron Ingénieurs
- Studiebureau Technieken: Piron Ingénieurs
- Studiebureau Akoestiek: A-Tech
- Studiebureau Verlichting: TOlightdesign
- Hoofdaannemer: Monument Hainaut
- Oppervlakte: 3.000 m2
- Budget: 1.800.000 euro (excl. btw)
- Timing: 2015 - 2022